Maandag, 5 juli, is het een jaar geleden dat in Urumqi, de hoofdstad van de autonome regio Xinjiang, hevige gevechten uitbraken tussen Han-Chinezen en Oeigoeren. Er vielen zeker tweehonderd doden, het Chinese leger greep hard in en bleef sinds vorig jaar juli nadrukkelijk aanwezig in Urumqi.
China kreeg al veel kritiek te verwerken na het harde optreden, maar zoals vaak het geval is trokken de autoriteiten zich daar weinig van aan. Nu het eerste jaar sinds de rellen bijna voorbij is, heeft Amnesty International een rapport uitgebracht over de rellen. Volgens de mensenrechtenorganisatie heeft China excessief geweld gebruikt. Ook worden er vraagtekens geplaatst bij de verklaring van de Chinese machthebbers. Die beweren al sinds dag één dat de Oeigoeren het geweld veroorzaakten en dat er vooral onder de Han-Chinezen doden zijn gevallen.
Eerder plaatste ook Human Rights Watch grote vraagtekens bij de rellen van vorig jaar. Tientallen Oeigoeren zijn verdwenen. Niemand weet waar ze zijn en de autoriteiten zwijgen erover. Diezelfde autoriteiten hebben in de aanloop van de verjaardag van de rellen de afgelopen tijd meer dan 46.000 beveiligingscamera’s in Urumqi geïnstalleerd. Op die manier hoopt China de rust in de stad te bewaren en op tijd te kunnen reageren als er weer iets dreigt te gebeuren. Voor de oplossing van het probleem zullen echter heel andere zaken nodig zijn, want uit dit verhaal blijkt wel dat de angst en het wantrouwen erg diep zitten bij de inwoners van Urumqi.
Voor wie nog eens wil weten wat er vorig jaar gebeurde: een fragment uit het NOS journaal van 8 juli.
Lees ook:China verwacht opnieuw problemen in Xinjiang
Lees ook:Urumqi leeft digitaal weer een beetje
Lees ook:Inwoners van Xinjiang: u mag weer e-mailen
Lees ook:Politie in Xinjiang staat weer op scherp
Lees ook:China wijst nieuwe partijleider aan voor Xinjiang
China heeft nog steeds de mentaliteit van het Rijk van het Midden.
Aan de ene kant beschaafd en ontwikkeld, aan de andere kant van boeren wars van verandering.